Naamsverklaring en ontstaansgeschiedenis

De oudste vermelding van de nederzetting Lopik dateert van 1155. Daar wordt gesproken over ‘Lobeke’. Deze naam is afgeleid van het gelijknamige veenstroompje van waaruit de wildernis in noordelijke richting is ontgonnen. De naam Lopik zou zijn ontstaan via ‘Locop’, ‘Loopwijc’ en ‘Lopica’. Over de naamsverklaring van Lobeke bestaan verschillende opvattingen. Een van de verklaringen is dat de naam gevormd is vanuit een Latijnse persoonsnaam en betekent: ’toebehorend aan de persoon Lupius’. Anderen vinden de afleiding van een open plek in het bos, of een waterloop als afgeleide van “lo(o)” en beek als afgeleide van “beke”, meer aannemelijk.

Ontstaansgeschiedenis

Ontginning

Toen de eerste mensen hun intrede maakten op het grondgebied van de huidige gemeente Lopik bestond het landschap uit ondoordringbare bossen en moerasachtige grond. Bewoning was alleen mogelijk op de hoger gelegen stroomruggen. De bewoners leefden hoofdzakelijk van jacht, visserij, vruchten en veeteelt. Lopik dankt haar schoonheid aan haar veelzijdige landschap. Fraaie natuurlijk ogende uiterwaarden, besloten oeverwallen, open polderland en kilometerslange lintbebouwingen wisselen elkaar af. Dit landschap heeft zijn vorm gekregen tijdens de ontginning van de Lopikerwaard in de elfde eeuw. De ontginning gebeurde volgens een strak systeem, dat ook nu nog duidelijk herkenbaar is. Men begon bij de hoger gelegen oeverwallen langs de Lek en de Hollandsche IJssel. Vanuit deze ontginningsbasis werd loodrecht daarop een afstand uitgezet van 1.000 à 1.300 meter. De breedte van de kavels werd vastgesteld op ongeveer 115 meter. Aan het einde van de kavels werden weteringen gegraven voor de afwatering.

Houtkaden en geriefbosjes

Tijdens de ontginning lag het gebied nog boven de zeespiegel en waren de weteringen voldoende voor het afvoeren van het water. Om achterliggend gebied dat nog niet was ontgonnen tegen wateroverlast te beschermen, werden kaden opgeworpen. Deze werden vervolgens beplant met diverse houtsoorten. In de daaropvolgende eeuwen moest elke boer het stukje kade onderhouden dat aan de achterkant van zijn land grensde. Daardoor ontstonden er verschillen in het beheer van de houtkaden. Zo liet bijvoorbeeld de ene boer knotwilgen op de kade groeien terwijl zijn buurman de voorkeur gaf aan struikgewas. De houtkaden kennen dan ook een rijke verscheidenheid aan planten en kruiden, net als de geriefbosjes.
De geriefbosjes danken hun naam aan de functie die zij vroeger vervulden, namelijk het leveren van geriefhout. Dit hout werd door de boeren voor meerdere doeleinden gebruikt, variërend van bezems en bezemstelen tot bonenstaken en brandstof. De bosjes, verspreid over het polderlandschap, hebben verschillende vormen en zijn meestal tussen de 200 en 600 m2 groot. Op het eerste gezicht lijken het eilandjes in de polder omdat ze zijn omgeven door een ringsloot.

Akkerbouw en veeteelt

De ondernemers gaven de gebieden aan derden uit. Deze hielden zich bezig met de daadwerkelijke ontginning en vestigden zich in het gebied. De ontgonnen kavels werden gebruikt voor akkerbouw en veeteelt.
Door inklinken van het gebied en door het stijgen van de grondwaterspiegel wijzigde in de eeuwen na de ontginning het doel van de veeteelt van mest- naar zuivelproductie. De staat van de akkers, die langzaam veranderde, bepaalde welke gewassen er geteeld werden. Tot aan de negentiende eeuw was de bebouwing in de kernen zo gering dat er nauwelijks van komvorming kan worden gesproken.

Van hutten naar huizen

De lintbebouwing die ontstond aan het begin van de kavels bestond in het begin uit eenvoudige hutten. In de dertiende eeuw concentreerde zich enige bebouwing in de omgeving van de kerken. Ambachtslieden vestigden zich hier. In de loop van de eeuwen zijn de hutten vervangen door stenen hofsteden en werden daggelderswoningen gebouwd. In de tweede helft van de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw werden de kommen gevormd doordat er een toename was van niet-agrarische bebouwing. Arbeiders, dokters en winkeliers vestigden zich er.

Na de tweede wereldoorlog kwamen de ontwikkelingen op ruimtelijk gebied in een stroomversnelling. De kernen van Lopik en Benschop breidden zich uit met nieuwe woonwijken, er ontwikkelde zich een industrieterrein en in 1979 werd gestart met de ruilverkaveling. De ruilverkaveling was nodig om de schaalvergroting en de intensivering van de agrarische sector die in de rest van het land was ingezet, bij te kunnen houden. Een belangrijk aspect hierbij was de modernisering van de waterbeheersing. In de geschiedenis van de huidige kernen van Lopik is veel onrust geweest wat betreft de grenzen die gehanteerd werden. Afhankelijk van het heersende bestuur waren de kernen zelfstandige gemeenten of werden ze samengevoegd.

Gemeentelijke herindelingen

De gemeente Lopik is uiteindelijk ontstaan door samenvoeging van Willige Langerak, Lopik en Jaarsveld in 1943 en de opheffing van de gemeenten Benschop, Polsbroek en Lopik in 1989. De gemeenten werden ondergebracht in de nieuwe, huidige gemeente Lopik.

Meer informatie

Voor meer informatie over de geschiedenis van Lopik en haar kernen kunt u ook terecht bij het Gemeentearchief.